donderdag 1 december 2011

Verdachtmakingen aan het adres van Loe de Jong

Aldus een van de vele losse flodders in de recensie van Kieft in het NRC-Handelsblad. Laat hij me een (1!) zin noemen waaruit die verdachtmakingen blijken en ik kom hem persoonlijk een bos bloemen brengen. Ik bewonder De Jong, heb dat altijd gedaan, ben goed met een van zijn zonen en heb zijn beeld inderdaad altijd bekritiseerd. Maar zo hoort het. Nooit en nergens heb ik met kromme of vileine taal over hem gesproken. In Dat nooit meer komt zijn naam meer dan 500 keer voor, altijd met respect. De meest kritische passage die ik kan vinden is de volgende, hij staat op pagina 474 van Dat nooit meer en is de opmaat van een lang stuk over de delen 4 t.m. 7 van het Koninkrijk. De passage gaat over de gedachte dat ik in Grijs verleden ongelijk had met de bewering dat het Koninkrijk in zwart-wit geschreven zou zijn.
'Maar kan dat kloppen? Het lijkt een wat vreemde vraag in een boek dat beschrijvend wil zijn maar nog vreemder zou het zijn als ik, in dit geval als zowel subject als object van onderzoek in een spagaatpositie, aan een dergelijke vraag voorbij zou gaan: is inhoudelijke complexiteit verenigbaar met morele eenduidigheid? De vraag is des te belangrijker omdat hij niet alleen het werk van De Jong maar ook de receptie daarvan betreft. Want stel dat Het Koninkrijk, ondanks zijn morele eenduidigheid, inderdaad een complexe inhoud biedt, wat blijft daarvan in de openbaarheid over? Wat gebeurt er als tientallen pagina’s historisch proza samengevat worden in een pakkende kop, een aangrijpende foto, een stevige lead en een paar honderd woorden – samenvattingen overigens waarin Loe de Jong via anp-telexen, persconferenties, interviews en persfoto’s stevig de hand had? Het zijn vragen die zonder een indringende analyse van Het Koninkrijk moeilijk te beantwoorden zijn. Niettemin moeten ze gesteld en, al is het kort, ook beantwoord worden. Dit temeer omdat de impact van het magnum opus van Loe de Jong, zoals gezegd, verder reikt dan Nederland en de Tweede Wereldoorlog. Het betreft niets minder dan wat Von der Dunk het geestelijk fundament van onze cultuur, Aad Kosto ‘onze democratie’ en een jonger historicus ons régime d’historicité noemt: de politieke of morele grond onder onze voeten.'
Verdachtmakingen?