zondag 4 december 2011

Onjuist gebruik van een citaat van Henk Hofland

In het hoofdstuk over het voortleven van de oorlog in de actualiteit en de voortdurende verwijzing naar München (hfst. 29, p. 675) wordt geciteerd uit een artikel dat Henk Hofland publiceerde aan de vooravond van de inval in Irak, februari 2003. De suggestie die van het citaat uitgaat is dat Hofland een voorstander van een inval in Irak & een tegenstander van toegeven in Chamberlain's trant zou zijn geweest. Die suggestie is onjuist. Zoals geïllustreerd wordt door andere artikelen (en ook hier) was Hofland juist van mening dat een vergelijking met München onverstandig was. 'Volgens mij heb ik me in columns en artikelen consequent tegen die vergelijking verzet,' schreef hij me, 'en bovendien Bush als een zich voortdurend vergissende megalomaan beschreven. Ik was ervan overtuigd dat Hans Blix en zijn inspecteurs zoveel mogelijk tijd moest worden gegund, en dat daarna Saddam door een politiek van containment in bedwang moest worden gehouden.' Geen aanval dus, geen appeasement maar containment, daarvoor pleitte Hofland. Uit Dat nooit meer wordt dit, vooral door de passage die volgt op het citaat, niet duidelijk. Hofland meende dat 'wij', de Westerse politiek, geen München wilden. Maar hijzelf distantieerde zich, zoals zo vaak, van deze 'wij'.
Die distantie werd overigens al eerder in Dat nooit meer beschreven, op p. 444-445 namelijk. Het engagement van zijn generatie was kortstondig, zo wordt gesteld.
'Het blijkt duidelijk uit de latere, hier en daar sterk gewijzigde edities van Tegels lichten. Daarin is de ironie sterker, de twijfel groter, het revolutionaire gehalte geringer, de hoop verdwenen. De oorlogsgeneratie, zo zou je veralgemeniserend kunnen zeggen, legde zich evenals de voorstanders van een naoorlogse doorbraak na enkele jaren van radicalisme bij ‘de feiten’ neer. De overgrote meerderheid werd actief in de poldermodellen van bestuur, politiek, media, cultuur en wetenschap terwijl een aantal onafhankelijken, onder wie Hofland, zich terugtrok op de positie die deze generatie altijd eigen was geweest maar in de euforie van de late jaren zestig even leek te verlaten: van buitenstaander.'