maandag 5 december 2011

Banalisering van de discussie

'De[ze] manier van opsommen van uiteenlopende kwesties is bij uitstek de uitdrukking van zijn relativerende perspectief: het kleiner maken van alles dat verontwaardiging en ophef heeft gegenereerd. Het effect ervan is banalisering van de discussie: wie zich ergens druk over maakt is niet goed snik.'
Aldus Dienke Hondius in haar bizarre kritiek in De Groene Amsterdammer. Inderdaad relativeer ik alles. Dat is volgens mij het doel van elke beschouwing en zeker de taak van wetenschap: niet vanzelfsprekend meedoen aan opwindingen, modes en hypes. Dit betekent echter beslist niet dat elke discussie gebanaliseerd wordt, laat staan dat opwinding als een vorm van dwaasheid wordt gezien. Er staan honderden passages in Dat nooit meer waaruit het tegenovergestelde blijkt. Laat ik als voorbeeld een fragment nemen over een man die ik vrij goed gekend heb, Gerhard Durlacher. Ik neem deze passage ook omdat Hondius in navolging van enkele anderen natuurlijk eigenlijk wil beweren dat ik de Shoah 'kleiner' maak - en precies daarover gaat de passage op p. 581. Hierin beschrijf ik Durlachers zoektocht in de jaren tachtig van de vorige eeuw naar zijn verleden en ontmoeting in Israël met enkele mannen die met hem het kamp overleefden.
'Kort hierop zitten de drie mannen bijeen en praten – over het kamp, hun wonderbaarlijke overleving, het heden. Een van de verklaringen voor hun redding, zo vertellen de twee Israëliërs, zou kameraadschappelijkheid zijn geweest. Durlacher hoort hen aan maar herinnert zich het wolvengedrag in het kamp, en hoe ‘een quasi-kapo uit onze groep een van ons bloedig en meedogenloos in elkaar sloeg.’ Hij probeert zijn scepsis te verbergen. Welk recht heeft hij anderen hun troostende herinnering te ontnemen? Weer even later ontmoet hij een vierde uit hun groep. Hij is rabbijn en verlegen. In het gesprek vallen lange stiltes. Hij overhandigt Durlacher een boekje over degene die verantwoordelijk voor de redding zou zijn: God. De ontvanger weet met het geschenk geen raad.
Op deze wijze vervolgt Durlacher zijn zoektocht, ontmoet meer lotgenoten, specialisten als Wiesel en Hilberg, leest, schrijft, spreekt. Maar een antwoord op zijn vragen vindt hij niet – niet echt. Dat kan ook niet want zijn vragen zijn, hoewel emotioneel duidelijk, intellectueel vaag en eerder existentieel dan historisch.'
Als dit banalisering is, krijgt Hondius van mij gelijk.